Eindelijk kregen Job en Annechien, een hoog bejaard echtpaar, een kamer toegewezen in het bejaardenhuis ‘Avondrust’. Maar wat was er maar weinig ruimte om de meubels er kwijt te raken.
Ze waren in het bezit van een mooie grote antieke kast, die ze niet kwijt konden in de kamer. Daarom werd er een antiekhandelaar opgebeld of die er belangstelling voor had. De volgende dag komt de antiekhandelaar om de kast te bekijken. “Een erfstuk”, zegt Annechien trots, “maar een beetje te groot om mee te nemen naar het bejaardentehuis. We vroegen ons af of u de kast voor een mooi prijsje zou willen kopen. Een mooie aanvulling op ons pensioentje en voor uw misschien een goede zaak”.
De vingers van de antiekhandelaar beginnen te jeuken als hij de kostbare kast ziet, maar gewiekst als hij is, wil hij het onderste uit de kan halen. Hij de oudjes wijs dat de kast werkelijk van geen waarde is, maar dat hij de kast morgen wel wil komen halen om hem naar de stort te brengen, omdat de oudjes dat misschien niet meer zo gemakkelijk kunnen doen. Het echtpaar is teleurgesteld, maar vindt het aanbod van de man wel vriendelijk. Ze maken een afspraak voor de volgende morgen.
De volgende dag komt de antiekhandelaar handenwrijvend de woning binnen. Deze dag kan niet meer stuk voor hem. Maar … wat was dat? Geen kast meer te bespeuren, alleen een stapel planken. “Mijn man”, zegt Annechien, “heeft de kast in stukken gezaagd, dat zal het transport voor u naar de stort vergemakkelijken.”