Afbeelding 1: Keileemvlakte zoals nu nog te zien in IJsland.
Geschiedenis van ons landschap en herinnering excursie

Wie het aandurft om in zijn tuin een schop in de grond te steken, moet weten dat hij/zij mogelijk aan een hachelijk avontuur begint. Velen kennen de verhalen van mensen die op oude flessen, huishoudelijk afval van eerdere generaties of overgebleven bouwmaterialen van vorige bewoners terechtkwamen. Ook is de kans aanwezig dat je op een taaie, licht- tot donkergrijze laag met grote en minder grote zwerfkeien stuit. Als je je afvraagt hoe deze laag is ontstaan, raak je al snel verstrikt in een web van ingewikkelde termen, waarmee de complexe bodemprocessen die zich hier hebben afgespeeld worden beschreven. We blijken hier op een best unieke en daarmee behoorlijk interessante ondergrond te wonen.

Hoewel een beetje kort door de bocht, zou je kunnen zeggen dat het vormen van een bodem een continu proces is dat al 4,3 miljard jaar aan de gang is. Hoewel er dus allerminst over één nacht ijs is gegaan, begint het verhaal van de bodem in Noord-Drenthe weldegelijk met een verhaal over gletsjers en sneeuw.

Vroeger werd in de aardrijkskundeboekjes al gewezen op het grote belang van de laatste paar ijstijden in Nederland. Maar hoe heeft het ijs uit Scandinavië eigenlijk op kunnen rukken en wat is daar vandaag de dag zoal in Bunne, Winde en Bunnerveen nog van terug te vinden?

In de ijstijden was het dusdanig koud dat de sneeuw het hele jaar bleef liggen. Nieuwe sneeuw in de winter smolt in de zomer niet weg, maar groeide na verloop van duizenden jaren uit tot een laag die zo dik werd dat de sneeuw onder de hevige druk werd samengeperst tot ijs en een gletsjer vormde. Uiteindelijk werd de druk zelfs zo groot dat onderin de gletsjer water ontstond (onder druk wordt immers alles vloeibaar) en de ijskap over de ondergrond kon glijden. Zo’n 475.000 tot 410.000 jaar geleden bereikte het landijs op deze manier ons gebied. Het meest zichtbare daarvan in onze omgeving is de potklei, die in het Kleibosch bij Roden werd afgezet. Voor het overige zijn de meeste restanten uit deze periode niet meer zichtbaar, omdat er nog een volgende landijsbedekking is geweest.

In de op een na laatste ijstijd, zo’n 370.000 tot 150.000 geleden, bereikte het landijs ons opnieuw en werden vele sporen nagelaten waarvan de restanten vandaag de dag nog wél te zien zijn. Van deze periode is bekend dat gletjser allerlei materiaal, zoals klei, leem, grind, zand, kleine en grote keien, moet hebben meegesleept. Door de kracht van het ijs werden de keien tegen elkaar en tegen de ondergrond gladgeschuurd. Door bevriezing van scheuren in het steen begonnen ze zelfs af te breken. Uiteindelijk wist zich hier en daar een complete laag in het ijs te vormen die werd meegevoerd met de ijsmassa. Aan de voorkant ondervond het oprukkende ijs daarbij enige tegendruk van de bestaande ondergrond en werd de gletsjer gedwongen zich in de grond te boren. Omdat het ijs zich hierdoor niet liet stoppen, werd ook aan de voorkant van de kap materiaal vooruitgestuwd.

Toen het uiteindelijk warmer werd, kwam het ijs eerst tot stilstand en trok het zich later zelfs terug. Het door de gletsjer vooruitgestuwde materiaal bleef achter in de vorm van stuwwallen en ruggen (zoals in Drenthe de Hondsrug), terwijl het onder druk samengeperste klei, leem, zand, grind met hier en daar een zwerfkei erin een keileemlaag vormde. In grote delen van Drenthe bleef op deze manier na het vertrek van het ijs een relatief hooggelegen keileemlaag achter. Door smelting van het tot wel 30 meter dikke ijs kwamen er bovendien stromen smeltwater tot stand die een eroderende werking hadden. Daardoor werden er soms diepe en soms minder diepe stroomdalen in het landschap uitgesleten.

Als we dan een sprongetje maken naar de laatste ijstijd, circa 120.000 tot 12.000 jaar geleden, dan zien we dat het landijs ons net niet heeft bereikt, maar bleef steken bij het huidige Sleeswijk Holstein. Het was een periode waarin er onder invloed van de ijskap sprake was van een toendraklimaat. De Noordzee lag door een lage zeespiegel droog en er heersten hier omstandigheden die vaak omschreven worden als een poolwoestijn. De wind had vrij spel en er werd veel zand vanuit de Noordzee meegevoerd. Dit zand werd in Drenthe als dekzand afgezet over de keileemlaag en in de stroomdalen. In dit koude klimaat was de bodem continu bevroren, maar zaten er op sommige plekken wel scheuren in de bodem. Het kwam voor dat het grondwater door deze scheuren omhoog kwam en bevroor. Omdat het grondwater omhoog bleef komen, nam het ijs dusdanige proporties aan dat er ware ijsheuvels ontstonden. Deze ijsheuvels worden pingo’s genoemd en moeten zich op redelijk wat plaatsen dwars door Drenthe hebben gevormd.   

Vanaf ongeveer 12.000 jaar geleden begon het geleidelijk warmer en behoorlijk natter te worden. Hierdoor kon het plantendek toenemen en de bodem in Drenthe begon de vorm te krijgen zoals we die vandaag de dag kunnen terugvinden.

Als het over de natuur in Drente gaat, valt de term Drents Plateau nogal eens. Hiermee wordt gedoeld op een hoger gelegen plateau van keileem uit de ijstijden, grofweg tussen Steenwijk, Coevorden, Emmen en Groningen, met een hoogte van 10 tot 20 meter boven NAP. Het Drents Plateau wordt ook wel aangeduid als het omgekeerde soepbord. Op het plateau zelf is er weinig reliëf, maar langs de randen kan het soms vrij steil naar beneden gaan. Afwatering in noordelijke richting vindt plaats via meerdere stroomstelsels, zoals de Drentse Aa, het Eelderdiep en het Peizerdiep, die allemaal -alsof het afgesproken is- bij Groningen bij elkaar komen. Zodoende wordt weleens gezegd dat Groningen eigenlijk bij Drenthe hoort of toch minstens het afvoerputje van Drenthe is.

Dichter bij huis is het reservaat het Bunnerveen bij iedereen wel bekend. Bepalend voor het ontstaan van het Bunnerveen zijn twee hoger gelegen ruggen (grofweg van Roden via Zeijen naar Norg en van Peize via Donderen naar Vries) met daartussen een keileemlaag uit de ijstijden. Door het in deze keileemlaag aanwezige leem en klei was deze laag zo ondoordringbaar dat het regenwater niet weg kon en er een erg nat en kaal gebied ontstond waar alleen in hoge mate gespecialiseerde plantjes (de veenmossen) konden leven van een klein beetje voeding uit regenwater. Doordat de veenmossen aan de onderkant afstierven en aan de bovenkant bleven doorgroeien, is hier in de loop van duizenden jaren een dik pakket veen ontstaan, het hoogveengebied Bunnerveen. Dat het  Bunnerveen voor onze regio enorm belangrijk is geweest, lijdt geen twijfel en blijkt onder andere wel uit de vele verhalen die nog altijd verteld worden over turfsteken en straatnamen als Turfweg en Kibbelslaglaan (verwijzend naar de vele ruzies over de vraag van wie het turf eigenlijk was).

In deze omgeving bevinden zich naast het reservaat Bunnerveen ook de gebiedjes het Stuifgat en het Bongeveen. Dit zijn overblijfselen van wat vroeger de woeste gronden werd genoemd. Door de keileemlaag heen stak zo hier en daar wat (dek)zand de kop op. Op de zandkoppen had het veenmos geen schijn van kans en groeide er met name heide. Op deze manier is het relatief lastig begaanbare terrein ontstaan zoals dat hier voor de ontginning en ruilverkaveling was.

Het Bongeveen wordt over het algemeen als pingo-ruïne beschouwd. Er moet hier een ijsheuvel zijn geweest, overdekt met een laag aarde. Toen het warmer werd en het ijs begon te smelten, zakte deze aarde bij wijze van spreken als een plumpudding in elkaar en ontstond er een ringwal. Nadat het ijs helemaal gesmolten was, bleef er uiteindelijk een kuil gevuld met regenwater over. Als je vandaag over het Bongeveen loopt, zie je langs de rand duidelijk herkenbaar een kwart van een bijna perfecte cirkel. Langs het Paasveen zijn ook een aantal ronde vennetjes te vinden, maar de geleerden zijn er niet over uit of deze  ‘veenties’ nu wel of niet pingo-ruïnes zijn.

Al met al zijn er in onze omgeving zeker een aantal gebiedjes die aan de gletsjers en de ijstijden doen herinneren. Ook de ligging van Bunne en Winde is er mede door bepaald. Zoals mag worden verwacht, liggen deze dorpen en de weg ertussen niet op keileem en hoogveen, maar op hoger gelegen zand. En omdat deze lagen keileem, hoogveen en zand uiteraard niet keurig naast elkaar liggen, kan het goed zijn dat je in je tuin na regen meer nattigheid onder de voeten voelt dan de buurman of af en toe een zwerfsteen in de ondergrond aantreft.

Tot zover in zevenmijlslaarzen een beknopt overzicht van de geschiedenis van de bodem in onze omgeving. Uiteraard is de bodem in belangrijke mate bepalend voor al hetgeen erop groeit en bloeit. Daarom, wie geïnteresseerd is: op 14 september is het mogelijk samen met werkgroep groen nader kennis te maken met de flora op het Paasveen. (Aanmelden kan via dorpsbelangen@neisputter.nl)