Marjolein Bosch is geboren en getogen in Bunne. Ze woont nu met haar gezin op het platteland in Engeland. Haar ouders zijn 43 jaar geleden vanuit Apeldoorn vertrokken om een nieuw leven op te bouwen in Bunne. Zij waren zo ongeveer de eerste import in Bunne. Marjolein komt regelmatig terug naar Bunne en wil graag vertellen over hoe zij haar jeugd in Bunne heeft ervaren en wat er de laatste jaren veranderd is.
Bunne is van een actief boeren dorp verandert in een “landelijk leven dorp”, zo uit een tijdschrift. Dat kon je ook lezen in de Volkskrant van oktober 2017 in het artikel van Jurre van den Berg: Domweg gelukkig in Noord Drenthe. Hij zegt: “De mensen in de Gooi en Vechtstreek hebben hun schaapjes wel op het droge, maar voor het overige kan pak ‘m beet Bussum niet tippen aan Bunne”. In Bunne werk je niet meer op het land zoals vroeger in mijn jeugd, nu woon je er alleen maar.
Iedere keer als ik terugkom naar Bunne overheerst het gevoel van ‘lekker buiten spelen’. Dat had ik als kind ook. De dieren, de natuur, hutten bouwen, spelen op het zandpad of in de maisvelden. Dat was vrijheid, plezier en onbezorgdheid. Je had het gevoel dat alles kon omdat je gewoon buiten was. Je hoefde geen rekening te houden met geluidsoverlast, de radio stond hier altijd keihard op 10. Wij kwamen thuis van school met een kopje thee en dan moesten we de Bunnekleding aan, want buiten werd alles gelijk vies. We namen de honden mee op het zandpad bij de camping en gingen sleetje rijden, de honden trokken ons. Dat was echt geweldig, dat hebben we zo vaak gedaan. We kwamen ook op het Paasveen, bij de vennetjes. Daar was een jagershut, daar klommen we de trap omhoog en dat was natuurlijk gaaf. In de winter gingen we met de slee en de honden naar de vennetjes om te schaatsen. We waren kleine meisjes, alleen en ver van huis, maar we voelden ons veilig.
Met verjaardagspartijtjes wilde iedereen graag naar Bunne komen, want hier viel wat te beleven. Ik vergeet nooit meer dat we uren schapenstront stonden te ruimen in het landje, omdat we zo nodig dáár spelletjes moesten doen met wedstrijden en opdrachten. Ik wilde niet dat kinderen in de stront stapten, ik wou het veld schoon hebben. Moet je vooral schapenstront hebben, dat ligt overal. De volgende dag stonden die beesten er weer en kon je opnieuw beginnen. Ik ging ook eens met een paar andere kinderen een speurtocht uitzetten bij het vennetje op Paasveen. We zouden via het karrenpad, naast de overburen van Tonnis en Alian teruggaan. En ik weet nog dat ik met mijn grote waffel zei; “volg mij maar ik weet de weg wel”. Nou, toen zakte ik zo tot aan mijn nek helemaal weg in het veen. Stinken dat ik deed. Het verjaardagspartijtje was al begonnen en ik stond nog uren onder de douche te schrobben. Dat zijn natuurlijk dingen die je nooit meer vergeet.
Mijn zusje was buiten en bouwde hutten en ik was altijd weg met mijn pony Amaroq. Ik had geen zin om in de bak te rijden, je kon net zo goed buiten oefenen voor een wedstrijd. Amaroq en ik waren samen opgegroeid, daar kon ik alles mee doen. Een voskleurige pony, fantastisch beest. Ik ging met hem naar het Paasveen en langs het Eelderdiep richting vliegveld. En naar Norg op zondag ochtend. Maar daar moest ik oppassen, want ze waren daar wel vaak aan het motorcrossen.
Mijn liefde voor paarden en pony’s is begonnen met Stefanie Slagmolen aan de overkant. We hebben heel veel samen gespeeld met de shetlanders. We bouwden hindernissen van bakstenen, met een paal boven op en dan moest die pony erover heen springen. Op een gegeven moment durfde Stefanie wel op die pony. En daarna durfde ik dat ook. Stefanie was een paar jaar ouder en was mijn voorbeeld. Daarna ging ik over op onze witte pony Randall, een heel fel beestje, totaal niet sociaal. Ze vloog andere pony’s en paarden aan en begon te gillen.
En dan moet ik natuurlijk niet Wim en Ans vergeten, zo’n beetje mijn tweede ouders. Daar reed ik op Robbery, een van Ans haar oudere merries. Robbery kreeg weer een veulen, Sergio waar ik ook op mocht. Sergio hebben we ook hengst gehouden want die was heel rustig en makkelijk. Met Ans heb ik de eerste paardenwedstrijden gereden. Ik heb veel geleerd van haar. En wat een luxe, op gegeven moment reed ik op haar pony én op mijn pony. Twee pony’s in een wedstrijd, dat was wat. Ik heb ook nog op Sergio gereden toen Lambert Davids zoveel jaar getrouwd was. Samen met Agmar Bulder en Jan van der Schuur. Jan was een leuke man, hij woonde in het Huis te Bunne. Jan had een paard en een koets en reed daarmee Lambert en Mientje naar café Hoving in Donderen, waar het feest was.
Over leuke buren gesproken: Onze buren van vroeger, dat is ook echt wat typisch van Bunne was. Homan, aan het einde van de straat, een boeren bedrijf met 30 koeien of zo. Zijn koeienstal staat er nog, die is onveranderd van buiten. En Kregel en zijn vrouw, die waren heel aardig en hadden ook wel belangstelling voor ons kinderen. Hij maakte bezems van berkentakken en liet ons zien hoe hij werkte. Hij zat op een krukje voor het huis, het was een heel klein huisje. Ik zie het nog zo voor me, hij op zijn klompen, rookte een sigaartje en maakte een praatje met je.
Onvergetelijk is Lambert Davids met zijn paarden, een icoon. Lambert deed het allemaal op zijn eigen manier. Hij had ook overal wel een mening over. Toen ik in Groningen op school zat had ik een ringetje door mijn oor. Lambert zag dat en had mij al in de houtgreep genomen om met een tang dat ringetje door te knippen. Hij vond het idioot, ik kon ternauwernood ontsnappen.
Lambert wilde in eerste instantie niet aan een trekker, hij deed alles met paard en wagen. Dat maakte hem ook wel excentriek. Dat zie je ook nog wel op de film van Bunne. Hij had zijn machines zo afgesteld, dat hij de paarden ervoor kon gebruiken. Het was een goeie paardenman en hij had heel goede paarden, maar had wel een eigen manier om met die paarden om te gaan. Hij stopte in de winter alle paarden bij elkaar in een lage stal en de jonge paarden in een grote box.
We kwamen een keer naar een nieuw veulen kijken, ik vergeet het nooit meer. Een veulen moet je jong aan een halster vastzetten, want hoe groter ze worden hoe moeilijker. Dus jong geleerd, oud gedaan. Lambert zet dat jonge veulen met een halstertje vast aan de muur. Het was een fel beestje dat ging trekken en hangen aan dat halstertje. Lambert had hem heel kort vast gezet, dat ging nogal ruig. Toen hij klaar was zei Lambert: “Zo, en nu thee”. En ik zei: “Ja maar buurman, laten we dat veulen daar nu zo staan?”. “Ja, eerst thee!”. Geen discussie mogelijk, we moesten naar binnen thee drinken. Nadat ik heel snel mijn kopje leeg gedronken had ging ik terug naar het veulentje. Dat arme beestje hing daar in die halster en had zijn voorhoefjes en zijn beentjes helemaal gestrekt. Lambert had zo zijn eigen manier. Maar aan de andere kant, hij had zijn hele leven al paarden, hij wist heel veel. Doe je dat met zo’n paard als het 600 kilo weegt, dan weet het nog steeds wie de baas is.
Wat ik ook nooit van Lambert zal vergeten: Ik was eens met Randall, die kleine drukke Welsh pony, voor de kar de hele middag hout heen en weer aan het rijden. Ik was aan het mennen, zat voorop de kar en moest dat beestje van links naar rechts sturen. Papa gooide het hout op de kar. Joost mag weten wat er gebeurde maar ineens raakte Randall in paniek. Ik, jong meisje, jaartje of tien, zat op die kar en die pony vliegt er van door. Ze schiet de weg op vlak voor buurman Hommes langs, de zijkanten van de kar vlogen links en rechts er af, wat waarschijnlijk die pony nog banger maakte. We reden bijna de oude Hommes van zijn sokken. De pony vliegt door richting Burchtweg. Ik dacht gelukkig nog wel, dat ik het beestje op de weg moest houden. Ze had geen hoefijzers om, dat gaat haar op een gegeven moment zeer doen en dan moet ze wel stoppen. Dat deed ze pas helemaal aan het eind, bij Davids.
Lambert zag mij aankomen, loopt heel rustig naar ons toe, pakt heel rustig alle leidsels en zegt alleen maar: “Altijd leidsels tussen de benen bij je houden”. En toen liep hij heel rustig met mij mee terug naar huis en zei verder niets. Zo mooi was dat. Hij waardeerde het dat ik veel met die pony naar buiten ging en van alles deed. Dat ik niet in de bak reed, dat vond hij mooi, buiten rijden, daar leer je van.
Iedereen kende elkaar vroeger, dus als ik alleen met de pony weg was, dan wisten ze altijd wie ik was. En dat is naar mijn idee omdat de wereld een stukje kleiner was, er was geen internet, er waren geen mobiele telefoons. Je had het dorpsleven en de gemeenschapszin, mensen wisten van elkaar wat er gebeurde. Als er schapen gelammerd moesten worden hielpen Hommes en Homan ons. Lambert Davids hielp met de paarden. Tegenwoordig komen de mensen hier alleen maar om te wonen. Dat is een heel andere insteek.
De eerste verandering in mijn tijd was het asfalt op de Noordstukkendrift. Eerst was het nog een klinker weggetje, dat vonden wij erg mooi. Maar toen kwam er riolering, daarna het asfalt. Daar waren de boeren natuurlijk erg blij mee. Er gaan wel wat boerderijen verloren en daarmee verdwijnt ook het karakteristieke van Bunne. Hier op de Noordstukkendrift zijn nog een aantal woningen van buiten hetzelfde gebleven. Maar de boerderij van Davids, je kunt je niet meer voorstellen hoe het ooit was. Het is een totaal ander plaatje geworden. Ik begrijp het wel, het is goedkoper om het af te breken en iets nieuws te bouwen. Maar ja, jammer is het wel.
We reden laatst door Lieveren, dat is nog aardig goed bewaard gebleven omdat de boerderijen daar gespaard zijn. Het boerendorpje wat Bunne vroeger was is nu langzaam aan het verdwijnen. Ik mis de openheid, wat je nu ziet is steeds meer hekken om het huis. Het moet allemaal afgesloten zijn. Dat nodigt niet echt uit om spontaan langs te gaan. Want ik weet nog hoe gezellig het was op zondag. Iedereen had een zondagse kamer, daar kwam je doordeweeks niet. Waar je doordeweeks wel kwam was een heel klein kamertje waar de kachel op tien stond. Daar zat iedereen dicht op elkaar, leuk ja. Dat krijg je natuurlijk niet meer terug.
Toch zijn er ook positieve kanten aan de verandering, want het was wel keihard werken voor iedereen hier op het land. Neem nou familie Hommes, die hebben nog turf gestoken, dat was niet best hoor, dat was erg zwaar werk. Ze zaten hier met hun kinderen plus opa en oma in een klein vochtig huisje. Dat is een hard leven geweest. Ook is Bunne vergeleken met vroeger weer iets groener geworden, er zijn meer bomen. Lambert Davids en Homan wilde het land netjes houden, daar zag je geen brandnetels en bomen, die stonden in de weg. De Noorderveldweg was een kale bende na de ruilverkaveling en is nu weer qua landschap hersteld. Ook het Paasveen is erg mooi geworden, dat was eerder ook een kale ruilverkavelingsweg.
Men wil weer terug naar natuurlijk landschap. Nieuwe bewoners houden van meer begroeiing en zijn ook meer gaan beplanten. Daarbij is de gemeente anders gaan werken. De bermen werden vroeger continu gemaaid, nu nog maar een paar keer per jaar. Deze zomer stonden er allemaal wilde bloemen in de bermen, prachtig allemaal. Wat heel goed bewaard is gebleven is het weiland van Brands met de prachtige grote eik, dat glooit nog mooi, en is niet allemaal recht getrokken.
Het is voor mij een groot goed dat ik in Bunne ben opgegroeid, ik hoop dat mijn ouders hier nog lang blijven wonen zodat ik vaak terug kan komen
Een uitgebreid interview